Toen
Kennedy in Dallas werd vermoord, werd Johnson, zijn running-mate, president van
de Verenigde Staten. “President Johnson inherited more than ‘the dirty little war’ in
In de eerste weken voert Johnson dezelfde politiek als
Kennedy, en ook hij vond de oorlog in Vietnam in eerste instantie een
burgeroorlog, en daarom ook een Vietnamese aangelegenheid. In een circulaire die
hij aan alle organisaties en departementen, die een rol speelden in Vietnam,
rondstuurde, stond dat alle militaire en economische programma’s zo zouden
blijven als onder het regiem van Diem (zie 2.2). De nadruk zou vooral op het
deltagebied liggen. De oorlog bleef een Vietnamese aangelegenheid. Ten derde
zouden, ten opzichte van Vietnam, alle ‘officials’ één lijn moeten trekken
met de politiek die de Verenigde Staten aangaven. Tenslotte verwachtte hij van
de nieuwe regering in Saigon, dat ze haar populariteit (‘public support’)
zou vergroten. Wat betreft de Mekong-delta, waar Johnson de nadruk wilde leggen,
had hij in de roos geschoten. De Mekong-delta bleek volledig in handen van de
Vietcong.
Politiek lag het allemaal wat gevoeliger en ingewikkeld. De nieuwe regering
onder leiding van Generaal Minh had vooral aanhang in de stedelijke gebieden.
Populair enorm gemotiveerd begon Minh als regeringsleider, maar hij had absoluut
geen politieke knowhow noch regeringskwaliteiten. Minh kon niet aan de hoge
verwachtingen van de Zuidvietnamezen voldoen, en na enkele maanden volgde er een
coup onder leiding van Generaal Khanh.
Khanh maakte Minh na een week echter weer regeringsleider en werd zelf Minister
President. Noch in Saigon noch in Washington werd dit als stabiel gezien. En
inderdaad in 1964 waren er in Zuid-Vietnam maar liefst zeven regeringen, al dan
niet als speeltje van een groepje generaals, dat ‘iets aan politiek’ wilden
doen.
Op 1 februari 1964 gaf
Johnson een persconferentie: “…..I have recieved assurances from the new and friendly leaders of
Minister
van Defensie McNamara maakte zich hierover echter geen al te grote zorgen. Hij
gaf drie redenen aan waarom de VS zich in deze oorlog moesten mengen. De eerste
reden was de roep van de Zuidvietnamezen om hulp, te beantwoorden, hun land te
behouden. De tweede reden was om te voorkomen dat het communisme in Zuidoost-Azië
zich zou verspreiden. De derde reden om te laten zien dat de ‘vrije wereld’
de communistische bevrijdingsoorlogen aankon. McNamara ging toen verder met de
opties die men, met betrekking tot Vietnam, verder had. Men zou zich geheel
kunnen terugtrekken, maar gezien de hierboven genoemde drie redenen zou dit
volstrekt onmogelijk zijn geweest. Een tweede mogelijkheid (geopperd door De
Gaulle) zou de neutralisatie van Vietnam inhouden. McNamara verwierp deze
mogelijkheid, omdat het communisme zich zo zou consolideren, zodat het
communistische Noorden het vrije Zuid-Vietnam zou kunnen overnemen.
De oorlog over de hele regio uitbreiden was een derde mogelijkheid, maar alleen
als men hierdoor gedwongen zou worden.
De
laatste mogelijkheid was: “…; to
concentrate on assisting the South-Vietnamese to win their own battle – this,
all agree, is essential no matter what else is done.”[iii]
Generaal Khanh werd ongeduldig en sprak zelfs van een ‘Mars
naar het Noorden’, om zo de Vietcong guerrilla te stoppen. Ook McNamara zag
hier wel iets in, maar was wel bevreesd voor de afloop. De eerste zes maanden
van de Johnson regering werd men heen en weer geslingerd tussen frustratie en
groeiende twijfels en een directe interventie leek onafwendbaar. Steeds meer
adviseurs werden in de loop van 1964 naar Vietnam overgebracht. De Verenigde
Staten zochten naar een gaatje voor deelname aan de oorlog.
Op 2 augustus 1964 werd een Amerikaanse destroyer, de USS Maddox, dertig mijl
uit de kust van Noord-Vietnam door drie Noordvietnamese torpedoboten onder vuur
genomen. Ofschoon de Maddox zich in internationale wateren bevond, was het geen
routine patrouille, maar een spionageopdracht. Hanoi had gehoopt op een totale
vernietiging van de destroyer, maar dat lukte niet. In eerste instantie dacht
men in de VS aan een weloverwogen stap van Hanoi, om de Verenigde Staten de les
te lezen over haar Vietnampolitiek. Achteraf werd duidelijk dat het hier om een
vergeldingsactie ging. Noord-Vietnam dacht dat de Maddox actief had deelgenomen
aan een Zuidvietnamese aanval op een Noordvietnamese eiland. Washington
reageerde koeltjes op de aanval op de Maddox, maar protesteerde wel heftig bij
de regering in Hanoi en waarschuwde dat dit niet nog eens diende te gebeuren.
Johnson liet Hanoi ook nog weten, dat de patrouilles in de Golf gewoon door
zouden gaan en dat de Maddox versterking zou krijgen van een tweede destroyer.
Indien er nog een aanval zou volgen, liet Johnson weten, zouden er represailles
vanuit de lucht genomen worden.
Op 4 augustus kwamen er weer berichten binnen dat de Maddox en de (tweede als
versterking gestuurde) Turner Joy door Noordvietnamese marine eenheden werden
bestookt. In eerste instantie dacht men in het Witte Huis, dat Hanoi iets wilde
forceren en men wilde vergelding. Toen de uren verstreken begon men echter te
twijfelen aan de juistheid van de berichten over de (tweede) aanval. Men
twijfelde of tot vergelding moest worden overgaan. Na een aantal onzekerheden en
halve berichten van de Maddox was McNamara ervan overtuigd dat de aanval had
plaatsgevonden. Johnson besloot de vergeldingsactie, die al enkele uren was
uitgesteld, daar te laten gaan: Noordvietnamese schepen en aanvoerlijnen langs
de kust werden gebombardeerd. Achteraf is uitgekomen, dat men zeker bij de
tweede aanval op 4 augustus vraagtekens moet plaatsen.
“…evidence on which the decision was
based, was something less conclusive. Lending weight to the case of those who
doubt the second attack actually occurred is the fact that
“Later,
in 1968, Senator Fullbright’s hearings convinced millions that the entire
“Zij (de aanvallen op de Maddox) werden nooit volledig opgehelderd en later tijdens een tweede onderzoek in 1968, dacht men dat ze verzonnen waren.”[vi]
“As
to the second attack it is uncertain whether it ever in fact occurred; …”[vii]
Johnson had er verder geen moeite mee een resolutie door
het congres te jagen, die hem op 7 augustus 1964 ‘Carte Blanche’ geeft
inzake Vietnampolitiek. Deze ‘Joint Resolution’ (Tonkin Resolutie) gaf
Johnson onbeperkte macht en het Congres kon hem niet ter verantwoording roepen.
Velen, uit de Senaat en het Huis van Afgevaardigden, voelden zich door het Witte
huis beetgenomen.
De twijfels over de aanval van 4 augustus bleven bestaan. Men voelde zich
gedupeerd, en als Senatoren en Afgevaardigden te zeer in hun controle op de
president beknot[viii].
Cooper denkt niet, dat het Witte Huis het Congres heeft beetgenomen en
dat de Resolutie in goed vertrouwen door de president is gevraagd. Cooper zet
echter wel zijn vraagtekens bij de uiteindelijke uitkomst van de Resolutie:“…
it was subsequently parlayed into a blanc cheque to rationalize the
President’s unwillingness to have Congress play a meaningful role in his
Generaal Khanh zag zijn ‘droom’ werkelijkheid worden: ‘de mars naar het
Noorden’. Hij wilde, dat de Verenigde Staten de bombardementen op
Noord-Vietnam zouden voortzetten. Khanh’s ambitieuze plannen werden echter
weer doorkruist door binnenlandse onrust (Boeddhisten, studenten en Vietcong
trokken de straat op).
Johnson was ondertussen tot president gekozen, en na de campagne had hij weer de
tijd om zich over de vietnamkwestie te buigen. Hij werd heen en weer geslingerd
tussen enerzijds McNamara, die een interventie nastreeft, en anderzijds Rusk,
die de president tot meer matiging wilde overhalen. Volgens Rusk mochten de
Verenigde Staten niet ingrijpen voordat de politieke situatie in Saigon
verbeterd was. Johnson stond dus voor de keus: ofwel de troepen uit Vietnam
terugtrekken ofwel “to increase its commitment to the Vietnamese.”[x]
Indien Johnson besloot zich niet meer met Zuid-Vietnam te
bemoeien, dan zou dit een heel andere politiek vergen. Ten eerste zou de GVN op
betere voet met de rebellerende Boeddhisten en studenten moeten komen.
De Verenigde Staten moesten scherp en snel reageren op aanslagen van de
Vietcong op Amerikaanse installaties en terreuraanvallen op de Zuidvietnamese
bevolking. Ofschoon Noord-Vietnam niet voor acties van de Vietcong aansprakelijk
gesteld kon worden, wist zij welke aanvallen de Vietcong beraamde en daarvoor
zouden de VS als vergelding Noord-Vietnam bombarderen. Er zou alleen dan
gebombardeerd worden, als er sprake was van een duidelijke provocatie[xi].
De Amerikaanse bemoeienis veranderde van karakter in de eerste maanden van 1965:
het werd steeds meer een oorlog.
Johnson moest het Amerikaanse publiek geruststellen, en gooide het erop, dat hij
het Vietnambeleid van Eisenhower en Kennedy zo geërfd had.
“Our
policy is still the same, and that is to any armed attack, our forces will reply.”[xii]
Indien de Vietcong alleen Vietnamese militaire doelen had aangevallen,
het GVN het vuur aan de schenen hadden gelegd en zich alleen op het platteland
hadden gericht, zouden de Verenigde Staten zich wellicht na verloop van tijd uit
Vietnam hebben teruggetrokken. Maar in februari 1965 lagen ook Amerikaanse
doelen in het schootsveld van de Vietcong.
Begin maart stopte de operatie ‘Flaming Dart’ en ging men over tot
‘Operation Rolling Thunder’. Dit hield verhevigde bombardementen op
Noord-Vietnam in. Generaal Taylor, hoofd van de Counter-Insurgence, noemde drie
redenen voor ‘Rolling Thunder’. Op de eerste plaats moest men de bevolking
van Zuid-Vietnam laten zien dat de ‘bron van de agressie’ werd gestraft. Ten
tweede moest men de infiltratie- en aanvoerlijnen vanuit Noord-Vietnam
ondermijnen. En tenslotte moest men Hanoi laten merken, dat ze niet ongestraft
de Vietcong guerrilla konden steunen.
Toch zat het Johnson niet helemaal lekker. Hij was bang voor acties vanuit de
Sovjet-Unie en China. Hij zocht ook medestanders in deze oorlog. Johnson wilde
een ‘more flags’-programma, dat de verworvenheden van de ‘free world’
moest verdedigen. Hij vond die medestanders in Korea, de Filippijnen en
Thailand. Deze troepen werden echter door de Verenigde Staten zelf betaald.
Verder waren er nog soldaten uit Australië en Nieuw-Zeeland, maar deze troepen
waren zo miniem dat ze eigenlijk te verwaarlozen waren.
De bedoeling van de bombardementen op Noord-Vietnam was (zie de drie redenen van
Taylor) in eerste instantie om het vertrouwen van de Zuidvietnamese bevolking te
winnen, haar moreel op te vijzelen. Was dit in de stedelijke gebieden misschien
wel waar, voor de plattelandsbevolking gold dit vrijwel niet.
Begin 1965 was het platteland vrijwel volledig in handen van de Vietcong, die
door de boerenbevolking werd gesteund. Door de bombardementen veranderde ook de
politiek in Saigon niet: de generaals bleven onder elkaar kibbelen en van een
stabilisatie was geen sprake. Bij gevechten tussen de Vietcong en het
Zuidvietnamese regeringsleger bleven de Vietcong heer en meester. De
Zuidvietnamese regering klopte om meer hulp aan bij de VS. Deze werd haar
verleend in de vorm van (straal)vliegtuigen[xiii].
Verder werden er meer troepen gestationeerd, die ook aan gevechten deelnamen. “In
a few short weeks the mission of American forces in
Steeds meer Amerikaanse troepen warden in Vietnam gestationeerd. Waren
het er eind april nog 35.000, begin mei waren het er al 45.000. Om dit te kunnen
bekostigen wilde Johnson 700 miljoen dollar hebben, maar het Congres zou
hierover moeten beslissen. Johnson pakte het zo aan, dat als men tegen deze 700
miljoen zou stemmen, men ook tegen zijn Vietnampolitiek zou stemmen. Et voorstel
werd door het Congres aangenomen!
Ondertussen gingen de bombardementen op Noord-Vietnam gewoon door.
Vredesgroeperingen in de Verenigde Staten wilden een onderbreking van de
bombardementen om Noord-Vietnam de kans te geven te onderhandelen. Ook van
binnen de regering waren er uitingen in die richting, die Johnson deden
besluiten de bombardementen op te schorten. Na een vijfdaagse pauze hervatte
Johnson de bombardementen: Hanoi had niet gereageerd. Hierdoor voelde Johnson
zich gesterkt de oorlog te verhevigen. In juni werden Amerika’s grootste
bommenwerpers ‘B-52’ ingezet. De aanwezige troepen in Vietnam zijn inmiddels
op zeventigduizend gebracht.
De
Zuidvietnamese regering, die steeds niet langer dan een paar maanden kon
overleven, viel voor de zoveelste keer. Nu kwam er een regering onder leiding
van de Generaals Ky en Nguyen met Van Thieu als staatshoofd.
De steeds weer wisselende regeringen droegen er ook toe bij, dat de verliezen
aan de Zuidvietnamese kant steeds groter werden. Dit bracht Johnson ertoe om ook
steunpunten van de Vietcong in Zuid-Vietnam te bombarderen.
“What
changed the character of the Vietnam war was not the decision to bomb
North-Vietnam; not the decision to use American ground troops in South-Vietnam;
But the decision to wage unlimited aerial warfare inside the country at the
price of literally pounding the place to bits.”[xv]
Het is niet uitgesloten dat Johnson onder meer zo gemakkelijk
besloot tot uitbreiding van de Amerikaanse troepenmacht in Zuid-Vietnam, omdat
hij zeer tevreden was over de resultaten van de Amerikaanse interventie in de
Dominicaanse Republiek eind ’65[xvi].
De beslissing om uiteindelijk grondtroepen te sturen was uitzonderlijk snel
genomen. Johnson voelde zich waarschijnlijk ook gesterkt door zijn overwinning
in de presidentsverkiezingen. Johnson vroeg Generaal Westmoreland,
opperbevelhebber van de Amerikaanse strijdkrachten in Vietnam, hoe de oorlog zo
snel mogelijk beslecht kon worden in Amerikaans voordeel. Westmoreland liet
enkele cijfers doorsturen. Hij dacht hij op zijn minst 150.000 manschappen nodig
zou hebben, exclusief de contraguerrilla groepen, tot aan het einde van het
jaar.
Het belangrijkste punt was, dat het allemaal gelijkmatig en in etappes moest
gebeuren, zodat het erop zou lijken dat het niet de bedoeling was, dat de
Amerikaanse jongens zouden vechten, noch dat het geheel gepland was. Men wilde
het voor het Amerikaanse publiek zo laten lijken, dat men niet een oorlog ging
voeren, maar dat men er per ongeluk in terecht gekomen was.
In
een dusdanige situatie: “in which it
could neither retrieve its ground forces by withdrawing them, nor fail to
support them with every means that fighting men on a dangerous distant
battleground required.”[xvii]
Het Amerikaanse publiek reageerde verward op de troepentransporten en
begreep niet dat het nu opeens ‘our war’ was. Maar het vertrouwde volledig
op haar president, die de ‘boys’ snel terug zou halen.
Eind 1965 waren er 184.314 Amerikaanse soldaten in Vietnam. In de volgende twee
jaar werd het aantal voortdurend opgevoerd. De gang van zaken was steeds
dezelfde: Westmoreland rapporteerde dat de pacificatie van Zuid-Vietnam goede
vorderingen maakte, maar dat een echte beslissing pas mogelijk was als hij nog
wat meer troepen kreeg.
“Westmoreland zei, zoals geciteerd, dat zonder de 2 1 / 3
extra divisies waarom hij had
verzocht ‘wij geen gevaar zullen lopen verslagen te worden, maar we zullen
alle zeilen bij moeten zetten om de versterkingen die de vijand kan aanvoeren te
weerstaan’…..Gedurende de gehele bespreking herhaalde hij zijn oordeel dat
de oorlog niet verloren zou worden, maar dat de vooruitgang zeker vertraagd zou
worden.”[xviii]
In januari 1968 waren er een half miljoen Amerikaanse soldaten in
Vietnam[xix].
Deze
troepenvermeerdering werd niet door iedereen verwelkomd. Johnson had in de loop
der jaren ook tegenstanders gekregen (vooral vredesgroeperingen en studenten).
Zijn tegenstanders wimpelde hij af door te verwijzen naar de goede vorderingen
die er werden gemaakt. Een militaire overwinning was volgens Johnson wel
degelijk mogelijk. Eind januari 1968 kwam het bewijs dat het zelfvertrouwen van
de Amerikaanse regering op niets gebaseerd was.
[i] Cooper, 224
[ii]
Public Papers of the Presidents of the
[iii] Cooper, 223
[iv] Cooper, 241
[v] Ambrose, 284
[vi] Tuchman, 349
[vii] Kattenburg, 128
[viii] Pas in 1973 wordt de Tonkin Resolutie middels de ‘War of Powers-Act’ ongedaan gemaakt
[ix] Cooper, 243
[x] Cooper, 258
[xi] Deze vergeldingsacties tegen Noord-Vietnam werden bekend onder de naam ‘Flaming Dart’
[xii] Public Papers, deel 1, 278
[xiii] Volgens Cooper is dit een verstoot tegen artikel 17 van de Geneefse Conferentie, 269
[xiv] Cooper, 270
[xv]
Ambrose, 291
[xvi] Na een couppoging was een militaire junta daar slaags geraakt met de rebelse bevolking. De Amerikaanse ambassadeur beweerde dat er gevaar bestond voor een communistische machtsovername, hoewel daar geen sprake van was. Amerikaanse mariniers maakten vervolgens een einde aan de opstand en in mei verscheen er een vredesmacht van de Organisatie van Amerikaanse Staten om toe te zien op een ordelijke afloop van de crisis. Hier was nu een interventie die in korte tijd, tegen geringe kosten precies dat verwezenlijkt had wat de Amerikanen wensten.
[xvii] Kattenburg, 135
[xviii]
J. Sampiemon, De affaire
[xix] Van Rossem, 289